Voedsel is toe aan een herwaardering
Halbe Vogel is bestuurslid en mede-oprichter van IFFI, Ingredients for Food Innovators. Het netwerk viert dit jaar het vijftienjarig bestaan. “Voedsel is toe aan een herwaardering, de aarde heeft te lang bijgelegd.”
IFFI is een businessnetwerk voor innovators in de voedingsindustrie. “Ons doel is om mensen met elkaar in contact te brengen via ons netwerk.” aldus Vogel. “Het gaat om kennis delen, van elkaar leren en elkaar uitdagen. We brengen mensen binnen hun eigen vakgebied samen. Bijvoorbeeld sales, marketing, R&D maar ook productie en supply chain. Daarvoor organiseren we events en masterclasses met actuele thema’s. Het gaat niet om concurrentie, maar om samen beter te worden.” Een waardevol gegeven voor deze industrie, waar de nodige uitdagingen het hoofd moeten worden geboden.
Halbe Vogel
2008 - heden: Boardmember IFFI
2021 - heden: Innov.pact Fryslân
2020 - heden: Agrofood Flevoland
2004 - 2006: AVEBE
2000 - 2004: Dossche Mills
1994 - 1999: Unilever
1992 - 1994: Cargill
Invention versus innovation
Wat verstaat hij onder innovatie? “Je moet een onderscheid maken tussen invention en innovation. Bij een uitvinding of invention bedenk je iets nieuws. Maar zonder de toepassing heeft het geen waarde en heb je er niets aan. De uitvinding moet bijvoorbeeld worden vermarkt en als er waarde aan wordt toegekend dan is het pas innovatie.”
“We zijn een business netwerk en waardecreatie is voor ons wezenlijk als het gaat om de ontwikkeling van nieuwe producten, technologieën, maar ook nieuwe productiewijzen en marketingmethoden.”
Vegetarische burger
Halbe identificeert vier belangrijke innovatieterreinen binnen zijn branche. “Dat zijn smaak, gemak, gezondheid en duurzaamheid. Vroeger besteedden we zo’n twee uur per dag aan het koken. Tegenwoordig ligt dat gemiddelde op twintig minuten. Daarmee is het koken verschoven van de consument naar de producent. De klant wil niet alleen een product dat direct consumeerbaar is, het moet ook houdbaar zijn. Als je nu iets koopt, wil je het vaak niet direct opeten. Dat is een uitdaging. Wanneer je eten kookt, bederft het doorgaans sneller. Bovendien verdwijnen bij het koken veel nutriënten.”
“De laatste dertig jaar is er meer aandacht voor gezonde voeding. Duurzaamheid is daar in de afgelopen 15 jaar bij gekomen. De vier innovatiegebieden staan op chronologische volgorde, maar dat betekent niet dat je alleen met de laatste rekening hoeft te houden. Wil je een innovatie op de markt brengen, moet je op alle vier de vlakken scoren. Al zijn ze niet alle vier even belangrijk.”
“We zijn bereid om bepaalde compromissen te sluiten als het de planeet ten goede komt. De vegetarische burgers zijn hier een uitstekend voorbeeld van. Toen deze het eerst op de markt verschenen, smaakten ze zo’n beetje als karton. Maar de consument heeft de industrie de tijd gegeven om te verbeteren. Als dat niet het geval was geweest, dan zou de vegetarische burger al zijn verdwenen.”
Die ruimte om te verbeteren wordt producenten nog steeds geboden. Niet alle op de markt gebrachte plantaardige voeding is per se een smakelijk alternatief. “Sommige producenten wachten dan ook liever zodat ze wel aan de kwaliteitseisen kunnen voldoen. Maar dat hoeft niet. Een goed voorbeeld is vegan kaas. De alternatieven worden steeds beter, maar we zijn er nog niet. Zolang men de waarde van het product maar groot genoeg acht, is men bereid dit te accepteren. Maar het is wel zaak voor de producent om snel te verbeteren. Lukt het je op alle vier terreinen te voldoen aan de verwachtingen van de consument, dan heb je een echte winnaar.”
Toenemende druk
Een gezonde planeet en een gezond mens, dat ziet Vogel als de uitdaging van nu en in de toekomst. “Je zou kunnen zeggen: smaak en gemak zijn qualifiers, planeet en gezondheid zijn discriminators,” aldus Vogel. “Het is heel belangrijk om op deze twee velden te innoveren. De druk daartoe neemt toe. Vanuit Nederland, maar ook vanuit Europa. Niet alleen de consument stelt steeds meer eisen, maar ook de politiek. Daardoor is er steeds minder speelruimte, terwijl je wel ruimte nodig hebt om op nieuwe ideeën te komen en om te experimenteren.”
Investeren in innovatie
Op korte termijn spelen er bovendien allerlei andere uitdagingen die de speelruimte voor de industrie verkleinen. “Denk aan de hogere energielasten, maar ook de lage beschikbaarheid van grondstoffen en personeel. Dit speelt nu een rol, op de korte termijn, maar misschien ook in de toekomst. Bijvoorbeeld op het gebied van energie – het kan best dat de prijzen hoog blijven, ook ingegeven door de politiek. En tekorten kunnen ook aanblijven op het gebied van personeel. Vanwege dit soort uitdagingen zijn bedrijven nu vooral bezig met overleven op de korte termijn. Er blijft daardoor minder ruimte en geld over om te innoveren. De jaarlijkse monitor levensmiddelenindustrie wijst uit dat er in 2020 mogelijk een trendbreuk is ontstaan en er vanaf dat moment minder is geïnvesteerd in innovatie.”
Smaak en gemak zijn qualifiers, planeet en gezondheid zijn discriminators
Belang van startups
“Voor ons als IFFI is het van belang om beide – zowel korte als lange termijn effecten - in het zicht te houden. Met daarbij in ons achterhoofd dat de gevolgen hiervan voor grote en kleine bedrijven verschillen.” Ook de mate waarin ze kunnen reageren op deze uitdagingen verschilt, bijvoorbeeld vanwege financiële slagkracht.
“Duidelijk is wel dat de startup steeds belangrijker wordt. Zeker wanneer gevestigde partijen zich tijdelijk moeten concentreren op het tackelen van andere uitdagingen. Of het nu startups zijn die als onderdeel van een gevestigd bedrijf opereren, of beginnen vanuit een garage: we hebben ze allemaal nodig. Daarom hebben we vorig jaar voor het eerst het IFFI Startup Event georganiseerd. Om gevestigde partijen en startups met elkaar in contact te brengen, te kijken wat ze voor elkaar kunnen betekenen.”
Betere wereld
De industrie is volgens Vogel capabel genoeg om een bijdrage te leveren aan een gezonde planeet en de gezonde mens. “Wat betreft de gezonde planeet vervullen boeren een heel belangrijke rol. De boeren spelen een belangrijke rol als hoeders van het landschap, aangezien hun landbouw- en veeteeltsystemen een aanzienlijke impact hebben op de natuur en het milieu. Wij importeren vervolgens hun grondstoffen van over de hele wereld. Deze grondstoffen worden verwerkt tot halffabricaten, bijvoorbeeld door bedrijven zoals Unilever, die zich inzetten voor duurzaamheidsdoelen. Hoewel dit prijzenswaardig is, wordt de echte winst behaald in de voorgaande schakels. Uiteindelijk komen deze doelen terecht bij ons als consumenten en bij de boeren. Het is waar dat duurzamer produceren kosten met zich meebrengt en dat de kostprijs daardoor kan stijgen. De vraag is echter: wie zal deze kosten dragen? In het verleden waren we gewend producten te verkopen, maar nu zien we een verschuiving waarbij we streven naar het verkopen van een betere wereld. Maar hoe ga je dat verwaarden?”
CO2-footprint
Bedrijven in de voedingsbranche hebben een grote CO2-footprint, legt Vogel uit. “Dat heeft te maken met het feit dat we veel grondstoffen drogen. We maken overal poeder van: melk, aardappelen, suikerbieten, graan. Dat drogen is een separatietechnologie om ingrediënten uit een grondstof van elkaar te scheiden, maar deze technologie kost veel energie. Het levert anderzijds ook weer winst op: in plaats van water ben je alleen droge stof aan het vervoeren. Bovendien komt het de houdbaarheid van het product ten goede.”
“Maar wellicht moeten we het anders aanpakken. De CO2-footprint van bedrijven moet jaarlijks omlaag, dat is een wettelijke verplichting. Of je moet er uitstootrechten bijkopen. Je wordt dus gedwongen tot innovatie. We zouden ingrediënten tot 50 in plaats van 95 procent droge stof kunnen drogen; dus kiezen voor een slurry in plaats van een poeder. Of in plaats van drogen kiezen voor een heel andere separatietechnologie. De eisen op het gebied van duurzaamheid dwingen ons niet alleen te innoveren op grondstoffen, maar ook op het gebied van productie, logistiek en het uiteindelijke product.”
De gezonde mens
De andere uitdaging, de gezonde mens, is evenzo belangrijk. “We besteden nu al een derde van de rijksbegroting aan gezondheidskosten. Het is belangrijk om zieke mensen beter te maken en gezonde mensen gezond te houden. In het eerste, zieke mensen beter maken, is de farmacie goed. Ze maken pillen en voor deze op de markt komen moeten ze door middel van wetenschappelijk bewijs aantonen dat ze werken. In het tweede, gezonde mensen gezond houden, is de levensmiddelenindustrie goed. Maar ook zij moet dezelfde bewijslast overhandigen. Ook daar moet wetenschappelijk onderzoek voor worden gedaan, voordat gezondheidsclaims op de verpakking mogen worden gezet. Hier is geen geld of tijd voor. Gevolg? Het is niet interessant voor bedrijven om op dit gebied te innoveren. Hoe weet de consument dan welke voeding gezond is? Om de consument mee te nemen in een gezonde keuze, voor zijn gehele dieet, is meer nodig. Om dit van de grond te krijgen moeten alle partijen samenwerken: leverancier, producent, retail, maar ook de verschillende ministeries.”
Herwaardering
Een andere uitdaging voor producenten is clean label. “Wanneer je aan alle vier facetten voldoet komt deze er nog bij. Terwijl de E van E-nummers staat voor ‘Edible’. De veiligheid van deze stoffen is door de wetenschap bewezen. Zo’n tien jaar geleden begon men daaraan te twijfelen. Nu doet men het liefst de E-nummers in de ban. Op dit vlak hadden we als industrie hierover beter moeten communiceren. Al biedt het ook weer kansen. Consumenten stellen weer vragen over de herkomst van hun voedsel, willen weten hoe het is gemaakt. De jaren daarvoor ontstond een vanzelfsprekendheid. Dat was niet goed, daardoor werd voedsel een anoniem product en had het geen waarde meer. Deze herwaardering van voedsel biedt de industrie ook weer kansen.”